Kilometers gleden onder mijn wielen, toen ik plots dat bruine bord met de tekst “Veerse Meer” zag.
Mijn gedachten spoedden terug in de tijd en ik bevond me in de kattenbak van een oude Peugeot 403 stationcar. Ik zat op een kussen dat op de rondingen van het staal boven het rechterwiel was gelegd. Op de wielkast van het linkerwiel zat een andere broer. De achterbank voor ons had een rechte bovenkant met een metalen rand. We lieten een Dinky Toy los en die reed van links naar rechts als mijn vader een bocht nam. Soms ging die Ford Taunus wel erg snel en moest je oppassen dat hij je niet voorbij roetsjte en op de grond viel.
We zaten soms wel met twaalf man in die oude Peugeot. Voorin zaten Ma en Pa, met mijn jongste broer op de schoot van mijn moeder. Op de achterbank zaten meestal vier kinderen. En in de kattenbak had mijn vader de achterbank van een oude eend geplaatst. Met een kussen in het midden over die vervelende veren konden daar ook drie kinderen een plekje vinden, samen met de twee op beide wielkasten zaten er dan wel twaalf mensen in die auto.
Ik keek om naar mijn broer. We waren met z’n tweeën met de motor op pad. Het was mooi weer. Zou hij nu ook terugdenken aan het verleden?
We rijden Wolphaartsdijk binnen, dat kleine dorpje met dat smalle weggetje en scherpe bochten. Aan de rechterkant staan nog steeds die kleine oude huisjes, ook nu nog begroeid met allerlei planten en bloemen. Ik weet nog goed, dat als we eenmaal hier reden dat het Veerse Meer nabij was. Zaten we te zingen zoals we zo vaak deden? Of deden we dat spelletje “ik zie ik zie, wat jij niet ziet’? Het oude gebouw aan de linkerkant is nu een herberg met de naam “Griffioen”. Dit is een mooie stop. We parkeren de motor en gaan aan de overkant van de weg op een bank zitten. Twee gebroeders die een potje “mauwen” en samen terugdenken hoe we hier als kind vaak langs reden. Maar al snel gaan we weer op pad. De weg rolt nog steeds onder onze wielen en het lint slingert zich het dorp uit.
Voordat we een camping oprijden, slaan Sjef en ik links af richting het water waar wij als kind zo vaak gingen zwemmen op een warme zondag. Even later rijden we langs het water.
Een verkeersbord met het getal “30” maant ons tot rust, maar we hebben de tijd en tuffen de hele middag al op ons gemakje over de Zeeuwse wegen. Het is druk, er staan veel auto’s. Ik zie mensen lui liggend van de zon genieten, actieve mannekes en meskes rennen over het gras het water in.
Het beeld verandert. Mijn vader heeft een zonnescherm opgezet. Mijn moeder ligt op een stretcher en let op haar kroost. Ik ren al naar het water en met een sprong waag ik de overgang van waterkant tot in het koele water. Ik ben opgewonden als ik met mijn oudere broers en zussen een heel eind uit de kant mag. Waar mijn jongste broertje veilig aan de kant blijft. Ik geniet van het avontuur.
We mogen weer harder want een bord vertelt dat we wel zestig kilometer in het uur mogen, even later zelfs wel tachtig. Het maakt ons niet uit, we tuffen gewoonweg op ons gemakje verder. De dag is van ons en tijd bestaat niet. Zeeland biedt zoveel rijplezier.
Pa reed vroeger motor en samen met mijn toenmalige zwager “Jan latjes”, zoals mijn vader hem noemde, hebben zij mij het motorvirus bezorgd. Hoe geweldig toen mijn broer Sjef ook ging motorrijden; we konden samen op pad. Zo leeft de erfenis voort, dragen wij de bloedlijn op meerdere manieren verder. En leven we de herinneringen die ons leven rijker maken.
Het was een fijne rit.