Het is zaterdag 2 januari 2021 en ik zou nu al de kriebels in mijn lijf moeten hebben in afwachting van stikstééngezellige uurtjes in een van de Bergse kroegen.

Gezellig je maten, kennissen, passanten en familie nieuwjaar wensen met een pilske in je hand.

Maar onze stad huilt in de grimmige omarming van angst. Een virus van pandemische omvang is losgeslagen en bedreigt onze gezondheid, ons leven, onze gezelligheid en wie wij zijn als sociale creatie op deze aardkloot.Als je door de straten sukkelt in hetzelfde tempo als waarin ons leven is beland, dan voel je de stilte, je proeft als het ware de eenzaamheid en je snakt naar het moment dat we kunnen uitbreken in alle losbarstigheid die onze ziel ons influistert.

 

Nee, het is triest. Ik snak naar die gezelligheid. De warme deken die je aantrekt zodra je de drempel over stapt. Het joviale gezicht van de kastelein of kasteleinsvrouw bij die bekende vraag: ‘Pilske?’

Ik hoef niet eens als lid van een gezelschap binnen te komen, de alom aanwezige ambiance reikt me toch wel de hand. Zelfs in mijn eentje ben ik welkom. De eerste teug van het eerste glas als ik rondkijk en dat warme gevoel met volle teugen inadem. Ik zie mensen een potje biljarten, een kaartje leggen, een bulderende lach in die balorigheid van onzin. Oude vrienden ontmoeten elkaar en nieuwe vriendschappen worden gesmeed. Dat tafeltje met een oud kleed, de bar waar je zo heerlijk tegen aan kunt leunen en het geroezemoes van een bont gezelschap als belofte van een gezellige middag of avond. Het decor verschilt per locatie, de mensen ook, maar allen tezamen ondergedompeld in die sfeer van herkenning, het bekende moment van beleving.

 

Ik wil mijn verhaal kwijt, de onzin uit mijn leven, jouw verhaal aanhoren, opdat ik weet waar de wereld zich bevindt. Ik wil lachen om die heerlijk bombastische verhalen die nergens om gaan, anders dan de grote verzintruc van de grote ballon die we samen oplaten. Ik wil weten dat ik leef, dat ik delen kan in andermans leven en dat ik deel uitmaak van een omgeving waar ik volledig mezelf kan zijn.

 

Ik denk aan al die kroegen met hun rijkdom voor Bergen op Zoom en haar inwoners, hoe ze onze ziel wassen, ons gemoed sussen en ons hart het plezier brengen waarnaar we snakken. 

Ik zie de kastelein als DJ zijn plaatjes draaien, de serveerster het terras oplopen voor een nieuwe bestelling. De kroeg op de hoek van de straat, aan een plein of zo maar ergens, allen wenken ze ons binnen zodra de lichten aangaan en de bierreclameborden ons de belofte doen van een heerlijk vers getapt glas gerstenat. 

 

De goede doelen die ze bedienen, de bingo’s, pokeravonden of bridgemiddagen, de bandjes die er spelen en de vehikeltochten die ze organiseren, waar brommers, motoren en auto’s een grote rol spelen. De hoofdrol immers is voor ons, de kroeggangers, de gasten, de gezelligheidsdieren of hoe je ons ook wilt noemen.

 

Ik hoop op betere tijden, als de schakels van het verbod van ons afvallen en ik weer de uitbaters van die kroegen van verre kan toeroepen: ‘Doe mij maar een pilske.’

 

Aan alle horecamensen; hou vol, blijf gezond en ik hoop dat jullie deze tijd kunnen doorkomen. Zodra de kans er is, zul je ons weer zien. Proost!!