Zo maar een vrijdagavond in het jaar, zoals die andere 52. Of toch misschien iets anders?
Als om ongeveer half zeven in de avond de deur van het woonhuis van Albert Hagenaars open zwaait, dienen de eerste geuren van de Indonesische keuken zich al aan. “Kom eens langs voor een etentje”, had hij me telefonisch gemeld. “Een oude schoolmaat zal er ook zijn, gewoon een gezellige avond”.
Albert begroet me alsof ik al jaren over de vloer kom, evenals Siti zijn vrouw die even de keuken ontvlucht is. Binnen zit Richard, Albert’s jeugdvriend, al te wachten. Ik ken hem niet, maar na een half uur is het net alsof we al jaren in de bar van aan gezellige kroeg metershoge bomen hebben opgezet.
De maaltijd begint met een heerlijke soep, gevolgd door heerlijke gerechten die teveel borden en schalen vullen. Als de broeksband al danig uitgerekt is, en we al keuvelend een drankje tot ons nemen, blijkt nog een heel leger te kunnen neerstrijken om de maag te vullen. Herinneringen van vroeger tussen jeugdvrienden worden verweefd met verschillen in cultuur, en die ene grap die zich maar moeilijk uit de mouw laat schudden. Ook al omdat de verteller zich verliest in de tranen die over zijn wangen biggelen. Ondertussen vult de kamer zich met zachte klanken vanuit de Oekraïne, en de zachte stem van een Portugese. De avond spoed zich voort, gevuld met vriendschap, respect en de losbandigheid van het moment. Als de middernacht zich reeds aankondigt neem ik afscheid van een ware gastvrouw en haar gemaal. Ik heb genoten en mompel op mijn terugtocht naar huis: “Dit was zeker niet slechts één van die 52 vrijdagavonden. Deze was speciaal”.