List en Bedrog

 

De zon liet zich al gelden. Willem was in opperbeste stemming. Ze waren ongezien uit de Bergse haven weg geglipt. Geen ziel had hen gezien of gehoord en de reis ging voorspoedig. “We gaan op Yerseke aan. Dan zijn we tenminste aan de overkant van de Oosterschelde.” Henk en Jan hadden hem niet begrijpend aangekeken. Yerseke had nauwelijks een haven. Er waren slechts enkele vissers en verder was er niet zoveel. “Dat zien jullie verkeerd jongens. Er zitten daar behoorlijk wat schapenboeren en er is een leuk achterland. Ik heb me laten vertellen dat ze daar wel uitkijken naar allerlei potten en borden en nog wat andere snuisterijen die wij hier aan boord hebben. En wie wil er nu niet genieten van een lekker kaasje? Nee, wij hebben hier voldoende aantrekkelijks om daar te verkopen. Bovendien verwacht ik dat als wij gezocht worden ze eerst op en rond het eiland Tholen gaan kijken.” Willem had goed nagedacht over zijn plan. Hij kende Piet Landa behoorlijk goed en wist bijna te raden dat deze niet zou verwachten dat hij deze kant van het water zou kiezen.

Het was laat in de ochtend toen ze het kleine haventje van Yerseke binnen voeren. Enkele mensen stonden op de kade te kijken wie er zo onverwacht hier aanlegde. Een oudere man was zo behulpzaam om de trossen te vangen en deze rond een meerpaal te slaan. Even later stond Willem aan wal. Henk en Jan zouden aan boord blijven en hij zou kijken of hij kopers voor zijn waren kon vinden. Het was nog droog maar een fikse bries betekende niet veel goeds. Zo ook de wolken die langzaamaan samen klonterden en regen voorspelden. Willem liep richting de kerk. Zoals haast in alle Zeeuwse dorpen was de herberg niet ver van de kerk te vinden. Zo ook in Yerseke. Hij deed de deur achter zich dicht en zag dat er aardig wat volk aanwezig was. Hij liep naar de toog en bestelde een mok bier. De waard bracht hem het gevraagde en nam hem van top tot teen op. “Wat brengt jou in ons dorp, vreemdeling?” Vroeg hij Willem. “Ik ben koopman en ik heb net een heel schip vol goederen aangemeerd. Potten en pannen, kazen en allerlei andere goederen liggen klaar om in Zeeuwse handen te geraken.” Grijnsde Willem. Hij zag dat hij plotseling de aandacht van een aantal aanwezigen ving. “Wat voor potten en pannen? Ik heb thuis een vrouw die al een tijdje aan het zeuren is.” Sprak een wat oudere man. Het ijs was direct gebroken en menigeen kon een lach niet onderdrukken. Willem antwoordde dat er potten en pannen en ander gerei waren in alle soorten en maten. “Neem je vrouw mee en kom eens kijken. Ik weet zeker dat ze de eerste tijd niet meer zal zeuren. Weet je wat, nodig haar vriendinnen ook uit en je zult de komende tijd een rustig en tevreden dorp hebben als het om de vrouwen gaat.” Zei hij met een brede grijns. “Heb je ook drank bij, en etenswaren misschien?” Sprak de waard. Willem knikte:”Het is er allemaal.” Hier is wel een handeltje te doen bedacht hij. “Weet je wat, als je een kar voor me hebt en een hulpje, dan kan ik wel wat van die goederen hier uitstallen dan kunnen jullie zelf kijken wat ik allemaal heb. Of je moet mee komen naar mijn boot.” De waard krabde eens achter de oren. Als iedereen nu naar dat schip van die vreemdeling ging dan zou zijn herberg leeg lopen en dat wilde hij voorkomen. “Weet je wat, ik stuur mijn knecht mee. We hebben achter een kar met een ezel als trekdier. Neem van alles wat mee dan maken wij hier wel wat ruimte.” Willem knikte en even later was hij al met de knecht op weg naar de ‘Maartje’.

“Kom jongens, zorg dat we van alles wat bij hebben. Ik wil de mensen hier laten zien wat wij hen te bieden hebben. Als we meer nodig hebben laat ik jullie dit wel weten.” Henk en Jan hoorden de opdracht van hun baas en begonnen allerlei spullen op de kade te hijsen. De knecht laaide deze vervolgens in de kar, daarbij geholpen door Willem. Kazen, wat vaten bier, allerlei potten en pannen, balen met Leids laken en allerlei snuisterijen vonden hun weg naar de kar. Niet al teveel later lag alles uitgestald in de herberg. De waard wreef in zijn handen. Het nieuws was als een lopend vuurtje dat er een koopman zijn waren kwam slijten en de herberg werd al voller en voller. Het waren vooral vrouwen die naar de potten en pannen keken en het laken en de wol door hun vingers lieten glijden. Al snel was Willem in onderhandeling over prijzen en aantallen. De waard stootte hem aan. “Die vijf vaten bier zijn voor mij, we komen er wel uit.” Willem knikte. De zaken leken goed te gaan. Dan tikte iemand anders hem op de schouder:”Hoeveel van die kazen heb je en ik heb ook interesse in die balen met laken. Echt Leids laken zeg je?” Willem knikte en noemde zijn prijzen. De man knikte instemmend en vroeg hoeveel Willem wel niet bij had. Zo raakten ze in gesprek en Willem bedacht dat hij hier wel eens fiks kon verdienen. “Hmm, dat klinkt verdomd interessant man.” Antwoordde het heerschap en trok zich terug naar een tafel in de herberg waar nog een paar mannen zaten. Willem had het ondertussen weer druk met een aantal vrouwen en zag niet hoe één van de mannen de herberg verliet. Enkele uren later was er nog maar weinig koopwaar over. Willem stond weer aan de toog bij de waard en bestelde nog een bier. Er stonden nog drie mensen aan de toog. “Geef die drie daar ook wat van mij en neem er zelf ook een waard. Het was een goede middag.” Onder deze omstandigheden was Willem een gulle man. De middag was goed voor hem geweest en dan kon het toch geen kwaad om een rondje te geven? “Beste waard, er staan vijf vaten bier die jij alle vijf wilde hebben. Weet je wat, je hoeft er maar vier te betalen. Die vijfde schenk ik je omdat ik hier in jouw zaak mijn handel mocht aanprijzen. Proost.” Willem hief zijn mok naar de waard en die toonde een brede glimlach. “Proost man, jij mag vaker langs komen.” Antwoordde hij. Willem lachte, dat was geen gek idee als hij hier op deze manier wat vaker zou komen. “Strak plan waard, dat gaan we zeker doen. Als je knecht nog even kan helpen om het overige naar het schip te brengen, ben ik je zeer erkentelijk.” De waard knikte en zo was het restant al snel weer bij het schip.

Toen ze bij de kade aan kwamen stonden Jan en Henk hen al op te wachten. “Zo baas, de zaken zijn wel heel goed gegaan, we zijn bijna los.” Willem dacht even dat hij het verkeerd hoorde. Bijna los? Hoezo bijna los, er was slechts één kar meegenomen. Dan keek hij in het schip en zag dat zijn platbodem nog maar amper een kwart van alle waren bevatte die ze vanochtend nog aan boord had. “Wat is dit, waar is de rest?” Beet hij Henk en Jan toe. Beide mannen keken hem verbouwereerd aan. “Nou”, begon Henk stamelend, “Er reden hier drie grote wagens voor, elk met vier paarden, en die hadden een hele boodschappenlijst bij. Het was afgestemd met jou, je naam stond er onder, en ze zeiden dat jij al betaald was. Er was ook iemand in uniform bij dus wij dachten dat het wel goed zat. Ze waren heel behulpzaam en zijn zelfs komen helpen om het van de boot op de wal te krijgen.” Willem vloekte luid:”Ik heb helemaal niks toegezegd en sterker nog, ik heb geen cent ontvangen anders dan voor de waren die ik in de herberg verkocht heb.” Er viel een stilte en plots beseften ze allemaal dat ze beroofd waren. “Sorry baas, ik heb de lijst gezien en er stond echt Uw naam onder. En die man in het uniform zei ook dat het akkoord was. Hij kwam uit de richting van de herberg. Wij namen dus aan dat dit in overleg met U geregeld was.” Jan durfde haast niet verder dan het puntje van zijn schoenen te kijken. Dit kostte hun baas veel geld, misschien kostte dit hem en Henk wel hun soldij voor deze trip. Willem kon zijn boosheid niet verhullen, zijn gezicht stond wel op zeven dagen zware onweer. Zijn hersenen draaiden op volle toeren. Hé, die man die hem had aangesproken over zijn voorraad en de prijzen, was daar niet iemand in uniform in zijn gezelschap aan die tafel? Verdomd, het zou toch niet waar zijn? Na hun gesprek was de man naar zijn tafel terug gelopen en had daar met de andere mannen, onder andere die geüniformeerde, gesproken. Was hij er dan met open ogen ingelopen? “Niemand komt nog ergens aan als ik er niet bij ben, hoor je?” Sprak hij met luide stem en beende weg.

Hij begaf zich direct naar de herberg en stormde daar haast binnen. “Die man die hier aan de toog stond bij, die daar achter aan de tafel zat met anderen, wie is dat?” Vroeg hij met luide stem. De waard keek hem verbaasd aan:”Wat bedoel je?” Willem werd nog bozer. Was dit gespeeld of wist de waard werkelijk niet waar hij op doelde? “Ik ben net beroofd en ik verdenk dat sujet dat hier stond. Ze hebben bijna heel mijn schip leeg gehaald.” Zo deed Willem zijn relaas. De knecht van de waard stond er inmiddels ook bij en knikte instemmend. De waard hoorde het verhaal met stijgende verbazing aan. Dit kon toch niet waar zijn. Zo brutaal had hij het nog nooit meegemaakt. “Dus terwijl jij hier bezig was, hebben ze een soort bestellijst opgesteld, jouw naam er onder gezet en haast je hele schip leeg gehaald? En dat zogenaamd met een man van het gezag erbij? Nou ja zeg, dit geloof je toch niet?” “Nou beste waard, geloof het maar wel en anders kun je met eigen ogen zien hoe er haast niks meer van waar op mijn boot te vinden is.” Ondertussen hadden er zich nog andere mensen om hen heen verzameld. “Dit moet de baljuw weten!” Sprak een oudere baas en verliet de herberg. De waard had ondertussen Willem een bier aangereikt om de ergste schrik en boosheid te doen zakken toen de oudere man terugkeerde in gezelschap van de baljuw die zich onmiddellijk tot Willem wendde. Deze deed nogmaals zijn verhaal waarbij hij zich wederom zichtbaar opwond. Daarna was het de beurt aan de waard om te vertellen wie er allemaal aanwezig geweest waren deze middag. De meeste mensen kwamen uit Yerseke zelf of de directe omgeving. Zo passeerde iedereen de revue tot ze bij dat tafeltje achterin kwamen. De bewuste man, de persoon in uniform en nog twee anderen waren eigenlijk vreemdelingen geweest die de waard eigenlijk nog nooit gezien had. “Maar dat is toch die vent uit Holland, die nu in Antwerpen een zaak heeft?” Stamelde de oudere man. De baljuw wilde onmiddellijk weten wie de man bedoelde en die gaf verder uitleg en beschreef de persoon in kwestie. De baljuw sloeg met de vuist op de bar:”Verdomme, dat moet die Rodenburg zijn, Dirk Rodenburg. Hij wordt gezocht in Holland voor diefstal en heling. Het is een gevaarlijke vent die ook niet terug deinst voor mishandeling. Moord hebben ze nooit kunnen bewijzen maar de andere misdaden wel. Hij is gevlucht naar Antwerpen, dat wist ik. Maar nu duikt hij op in onze contreien? Hier moet ik werk van maken.” Willem keek op:”En wat moet ik? Wat wordt er aan deze diefstal gedaan?” De baljuw schudde het hoofd:”Ik vrees dat we hier niks aan kunnen doen. De mannen zijn gevlucht. Ze hebben een forse voorsprong en zie maar eens te bewijzen dat ze die waren gestolen hebben. Sterker nog, als je die mannen terug vindt dan zijn de waren allang verdwenen. Nee beste man, ik ben bang dat je je verlies moet nemen.” De baljuw sloeg met deze woorden Willem op de schouder en groette nog iedereen voor hij de herberg verliet.  Daar stond Willem dan. Het was een grote investering geweest om deze reis op touw te zetten en de verdiensten hier deze middag wogen totaal niet op tegen het verlies dat hij nu leed. Wat moest hij doen?

De oudere man stond ook nog naast hem. Hoofdschuddend had hij het antwoord van de baljuw aangehoord:”Wat een gespuis, die zou je toch achterna reizen om hem op z’n falie te geven? Hardwerkende mensen beroven dat kunnen ze ja, niks dan uitschot.” Willem hoorde hem slechts half aan. Maar dan ineens werd het wat helderder in zijn hoofd. “Wat zeg je? Die reis je toch achterna? Zei je net ook niet dat die dief nu in Antwerpen te vinden is. Weet je ook waar?” De oude man keek Willem aan en krabde aan de kin:”Volgens mij gewoon ergens aan de Schelde, je kunt zo de Antwerpse Burcht zien. Hij schijnt daar een soort pakhuis te hebben waar schepen laden en lossen. Als ik het verhaal van vandaag hoor dan zouden dat dus wel eens gewoon gestolen goederen kunnen zijn die worden gebracht en opgehaald.” Willem kneep in zijn vuist. Dit kon hij niet zomaar laten gaan. ‘Een Withagen haalt altijd zijn gelijk’ hoorde hij zijn vader nog zeggen. Hij keek de waard aan. Die begreep onmiddellijk dat Willem achter de dief zou aan gaan. Maar zouden daarmee de goederen gered kunnen worden, vroeg hij zich af? “Waard, ik ga achter die bedrieger aan. Maar ik zit met één probleem. Ik moet met een leeg schip op pad gaan en ik heb nog wat koopwaar aan boord. Weet jij waar ik die kan achterlaten of opslaan?” De waard keek hem aan. Hij voelde mee met deze koopman die zo schandelijk bestolen was. Een eerlijke vent ook die hem zelfs een vat bier geschonken had vanwege een goede middag. “Weet je Willem, Achter mijn herberg heb ik een behoorlijke schuur. Daar kun je de waren wel kwijt. Als je mij de prijzen vertelt kan ik zelfs op enige momenten hier in de herberg nog wat proberen te slijten. Met een klein percentage van de winst ben ik al tevreden. Dan kan jij met een gerust hart op pad om te doen wat je moet doen.” Willem keek opgelucht op. Dat was stap één. Hij zou die vermaledijde Dirk Rodenburg vinden en elke cent terugpakken die deze vent hem gekost had.  Die avond nog lag er een leeg schip in de haven van Yerseke en werd ze klaargemaakt om opnieuw het ruime sop te kiezen.

Toen de trossen gelost waren richtte Willem het roer richting Noordzee. “We gaan naar Antwerpen, mannen. We gaan zorgen dat we alsnog betaald worden voor de koopwaar die dit dieventuig meegenomen heeft. Het schijnt dat deze Dirk meer van dit soort praktijken uitgehaald heeft, dus ik kan jullie eigenlijk niet veel kwalijk nemen. Eens kijken of wij hem een koekje van eigen deeg kunnen geven.” Henk en Jan waren al een stuk geruster. Hun baas zou hen het niet blijven aanrekenen wat er gebeurd was en ze behielden hun baan. Ze waren des te vastberadener om hun baas te helpen bij zijn revanche. De tocht leidde hen om Vlissingen heen om zo de Honte in te varen. Deze toegang tot de Schelde werd nog niet zo vaak gebruikt en zou dus veel gemakkelijker zijn om ongezien te blijven. Gelukkig zouden ze daar overdag varen want hier was Willem nog nooit geweest en dus was het uitkijken geblazen. Er stond een stevige bries en er was veel bewolking. Het betekende een vlotte tocht waarbij ze in het grauwe weer nauwelijks opgemerkt werden. Toen ze eenmaal Aardenburg gepasseerd waren legde Willem aan en ontvouwde zijn plan aan Henk en Jan. “We gaan proberen hetzelfde te flikken als zij gedaan hebben. Ik wil in de schemering in Antwerpen geraken en dan vragen we na waar die werf van onze vriend is. Ik wil ons schip zo vol mogelijk laden als maar kan dus er zal hard gewerkt moeten worden. Misschien zal er gemept worden maar wij zijn ook niet de braafste mannen als het daar op aan komt. Let op, iedereen zal verwachten dat we weer richting Zeeland of Holland vluchten. Dat doen we niet, ik wil verder de Schelde op varen tot we aan Gent geraken. In die grote stad kunnen we gemakkelijk op gaan in de massa en is het moeilijk om ons te volgen. Bovendien kunnen we daar onze goederen gemakkelijk slijten want het is ook een rijke stad. Wat denken jullie?”

Henk en Jan knikten goedkeurend. Dit plan beviel hen wel. Het gaf hen ook de kans om hun eer te herstellen want ook al rekende Willem hen de diefstal niet aan, het voelde beslist niet goed. Ze liepen het hele schip nog na, controleerden alle touwen en tuigage, scherpten hun messen want misschien was er wel meer nodig dan enkele vuistslagen. Willem haalde enkele kruisbogen van onder een zeil tevoorschijn. “Ik wil ze niet gebruiken als het niet nodig is, maar het is altijd handig om ze beschikbaar te hebben als we ons moeten verdedigen.” De avond wierp reeds zijn deken vooruit toen de ‘Maartje’ weer in beweging kwam. Geruisloos voer ze verder op een zachte bries. De Schelde was hier behoorlijk breed en na een poos zagen ze de eerste tekenen van de stad Antwerpen al. Ze voeren verder tot ze de contrasten van iets groots zagen aan de rivier, dit moest wel de Burcht van Antwerpen zijn. “Ze houden daar ook altijd vismarkt baas, misschien kunnen we daar wel navraag doen over die Dirk?” Fluisterde Jan. Dat was inderdaad een goed plan. Nauwelijks een half uurtje later liep Willem door de Burcht. De poorten waren open en er waren nog best veel mensen op pad.

Op de rand van een muur zat een man met een houten been een pijp te roken. Willem liep op hem af:”Pardon heer, U ziet er uit alsof U hier goed bekend bent?” De man voelde zich in zijn eer gestreeld en knikte instemmend. Zo geraakten ze in gesprek waarbij Willem een en ander vroeg over koopwaren, waar ze te slijten of in te kopen en dat soort zaken. De man was gretig om te laten merken hoeveel hij wel niet van de stad Antwerpen wist. “Weet U me dan ook te vertellen waar ik Dirk Rodenburg kan vinden? Hij schijnt veel goederen in te kopen en te verkopen, ikzelf ben koopman en ben op zoek naar koopwaar om in Holland en Zeeland aan de man of vrouw te brengen.” De man met de pijp keek hem aan met een zuur gezicht. Het was duidelijk dat de naam niet erg best viel. “Wat moet je met die bedrieger? Het is een echte arrogante Hollander en nog een dief ook. Dat ze die man en zijn boevenbende hier tolereren snap ik al helemaal niet. Blijf bij hem uit de buurt heerschap. Je wordt bedrogen waar je bij staat.” Willem keek eigenlijk niet eens op van deze opmerking. De reputatie van die vuilak was ook zeker al in Antwerpen doorgedrongen. Even aarzelde hij, maar dan vertelde hij zijn relaas en voegde hij er aan toe dat hij nog een rekening te vereffenen had met diene Dirk. De man met de pijp kreeg een grote grijns op zijn gezicht. “Wacht even hier, wat was je naam zei je?” Willem noemde zijn naam en de man floot scherp tussen de vingers. Even later klonk er van ver nog een fluitje en enkele momenten later stonden er twee jonge kerels bij hen. “Dit zijn twee neven van me. Ook zij hebben nog een appeltje te schillen met die Hollander. Wat zijn je plannen Willem, wij kunnen helpen. We weten waar die Dirk zit. Zijn loods staat pal aan het water en is niet al te ver weg. Er is meer hulp als je dat nodig vindt.” Willem greep de hand van de man met de pijp. Hij kon wel een dansje maken met deze man ware het niet dat deze een houten been had.

Een uur later meldde Willem zich weer bij Jan en Henk. Hij was in het gezelschap van wel vijf kerels, stevige kerels met spieren als kabeltouwen. “We hebben wat hulp.” Sprak hij met een grote grijns en een vette knipoog. Iedereen stapte aan boord van de ‘Maartje’ en op aanwijzingen van één van de mannen vonden ze zonder moeite de grote loods van Dirk Rodenburg. Ze hadden aan boord geen enkele lamp aan, het was volslagen donker. Een neef van de man met de pijp legde zijn vinger op de lippen en iedereen was muisstil. Dan glipten er drie mannen van boord. Ze verdwenen in de schemering. Er klonk een enkele klop en een paar diepe zuchten, dan was het weer stil. Er sprong een man weer aan boord en maande Willem om iets verder te varen. Zo’n vijftig meter verder werd Willem een aanmeersteiger gewaar. De andere mannen stonden al klaar om de boot vast te leggen. Willem gebaarde Jan en Henk om in de boot te blijven en volgde de vijf mannen de loods in. Een van hen had de deur reeds open en om de hoek had hij een toorts aangestoken. “Laten we eens kijken wat we kunnen vinden.” Fluisterde hij. Willem gromde in zichzelf. Balen katoen, wol en zelfs zijde lagen opgestapeld. Daar was veel aan te verdienen zeker het laatste. Ook stonden er behoorlijk wat vaten bier. “Daar, in die hoek.” Wees één van de mannen. Willem volgde de vinger en zag rijk versierd meubilair. Handgesneden tafels en stoelen, kastjes in allerlei groottes en nog meer meubelen die je alleen bij de rijkere mensen zag. Het kwam perfect uit met het plan van Willem om naar Gent te gaan. “Zeg jij maar waar je de boot mee wilt vullen. Jij moet het tenslotte verkopen. Wij willen gewoon een percentage van de winst.” Fluisterde één van de neven van de man met de pijp. Willem was al aan het wijzen en de mannen begonnen te sjouwen. Ook Henk en Jan kregen het druk want zij moesten voor alles een ordelijk plaatsje aan boord vinden. Alles moest ook stevig vastgebonden worden en onder grote dekzeilen verborgen. Zo sjouwden de mannen in stilte enkele uren. “Ik denk dat we nog een uurtje hebben voordat de bewaking vervangen wordt. Die er stond hebben we een zachte klop gegeven om ze wat vroeg in te laten slapen.” Lachte één van de mannen. Willem knikte, hij had zoiets wel verwacht. Maar hij wilde nog één keer in de loods gaan kijken en fluisterde de twee neven met hem mee te komen. Hij had alles wel gezien dacht hij tot een neef naar een hoek wees. Daar leek wel een kleine ruimte in de loods zelf gebouwd te zijn. Ze was gesloten met een groot slot. Willem keek rond maar hij kreeg al een forse ijzeren staaf aangereikt. “Deze is voor jou Dirk, beste vriend.” Grijnsde hij terwijl hij met een paar stevige beuken het slot van de deur kreeg. Er stond een tafel, een stoel en wat kasten. De kasten waren niet afgesloten en in één daarvan vond Willem een kist die hem interessant leek. “Licht eens bij?” Vroeg hij terwijl hij het slot van de kist openbrak. Alle drie waren ze stil van verbazing. De kist was tot de rand gevuld met muntstukken en sieraden. Zilveren en gouden hangers met juwelen, kettingen en ringen en munten van allerlei soorten. “Kijk aan vrienden, wat een vondst. Jullie wilden tien procent van de winst zeiden jullie? Wat dacht je van geld en juwelen? Zeg maar, welk deel uit deze kist willen jullie? De handel zal ik wel verkopen. De neven keken hem verbaasd aan. Dat was een heel genereus aanbod van deze Willem die ze tot voor vandaag niet kenden. Een van hen pakte een zak en propte er wat geld en sieraden in. “Kom op”, zei Willem, “Jullie zijn met vijven en je hebt je oom ook nog. Niet te zuinig of bescheiden zijn mannen. Er is genoeg.” Willem pakte de kist op en schudde zowat meer dan de helft in de zak. “Ik ben al hartstikke blij met jullie hulp en ik heb mijn gram gehaald. Dirk Rodenburg wordt gepakt daar waar hij het ’t hardste voelt. Mijn dag is helemaal goed.” De mannen knikten instemmend en hadden een glimlach van oor tot oor.

 

 

Het was vroeg in de ochtend en een man met een houten been zat een pijp te roken aan de kade dichtbij een grote loods. Plots hoorde hij luide kreten en dan gevloek. Haastige voetstappen gaven aan dat er iets bijzonders was gebeurd, de vloeken betekenden dat wat er ook gebeurd was niet erg best was. De man grinnikte en liet een extra grote kring rook naar de hemel stijgen. Thuis lag een grote zak. De inhoud zorgde er voor dat het hem en zijn familie voorlopig aan niets zou ontbreken. Wat een toeval dat hij deze Willem ontmoet had. Anders zou dit plan, dit geslaagde plan, waarschijnlijk nooit bij hem opgekomen zijn. De dief bestolen en de bedrieger bedrogen. Hoe goed kon het leven zijn? Hij hief zijn pijp en zwaaide richting de Schelde:”Goede reis Willem, het ga je goed.