Van 5 tot 25 september is er bij Atelier 13 een bijzondere expositie ingericht. Er staat dit keer geen kunstenaar centraal, maar een periode. En niet zo maar een periode, maar een verbijsterende tijd waarin de academische kunst voorgoed ter discussie werd gesteld en waarin oude technieken als houtsnede en ets weer in ere werden hersteld als uitingsvorm van de vrije kunsten.

En er kwamen een paar belangrijke nieuwe technieken bij: de litho en de houtgravure. En dat alles in een diversiteit van stijlen en uitvoeringen die tot op de dag van vandaag blijven boeien.

Rond 1870 was de kunstwereld heftig in beweging. Een groep jonge schilders in Frankrijk kreeg de naam “Impressionisme”. In Nederland gingen de Haagse en de Amsterdamse School en de Beweging van 80 in tegen de traditionele manier van werken. De kritische houding van de kunstenaars was ook zichtbaar in de grafiek. Eigenlijk was de techniek van de ets en de houtsnede op sterven na dood. Staal- en houtgravures werden gebruikt voor illustraties, maar in de vrije kunsten had de grafiek geen plaats meer na toppers in vorige eeuwen als Dürer en Holbein (houtsneden, eind 15e / begin 16e eeuw) en Rembrandt (etsen, 17e eeuw). Al met al leidde de hernieuwde belangstelling voor grafiek in 1884 tot de oprichting van de Nederlandse Etsclub. Van deze kunstenaars zijn Jozef Israels (ets), Théophile de Bock (tekening) en Wally Moes (tekening) te zien op de expositie.

De houtsnede maakte in die tussentijd een eigen ontwikkeling door. Het begon eind 19e eeuw met functionele kunst. De architecten De Bazel en Lauweriks maaken geometrische houtsneden die dienden als ex libri, uitnodigingskaarten, boekomslagen, illustraties, enzovoorts.  Het sloeg aan en het aantal kunstenaars dat houtsneden maakte breidde uit, evenals de inhoudelijke kant ervan. Gestileerde plant- en diermotieven werden toegevoegd aan de geometrische basis van de architecten. Een schitterend voorbeeld hiervan is het diploma voor de boekhandelaar van Lion Cachet op deze expositie. Tussen 1915 en 1930 was er een explosie van houtdrukkunst. En dat vond onder andere zijn neerslag in het inmiddels beroemde houtsnedenummer van het architectenblad Wendingen van 1919. Dit Houtsnedenummer bevat een overzicht van 25 jaar houtdrukkunst in 59 prenten, gedrukt van de originele blokken. Er werkten 31 kunstenaars aan mee, wat een veelheid aan stijlen tot gevolg had. Op deze expositie zijn verschillende van deze houtsneden te zien:  Abstract (Erich Wichman), Jugendstil (Kamp), Populisme ( Nico Eekman) en Expressionisme (Hildo Krop).

Ook de litho is vertegenwoordigd. En etsen met mooie afbeeldingen van historische steden: een wens van het toenmalige publiek. Graadt van Roggen, Schuddeboom, Josseaud etsten Amsterdam en Delft. Roger Hebbelinck Antwerpen en Parijs. Ko Cossaar maakte een prachtige tekening van de Sint Pieter in Rome.

Verder zijn er onder andere tekeningen van Otto Dicke, Mies Deinum, Louis Raemaekers, M. de Jongere, Wetering de Rooij. Etsen van Pierre Timmermans, A.J. van ’t Hoff, een grote houtsnede van Bernard Essers en een stoere houtsnede van Anton Pieck, totaal anders van stijl dan zijn latere illustraties.