500 uitverkorenen, maar daar was niks van te merken, er was genoeg leve n’in de brouwerij!

Voorafgegaan door Steketee arriveert Zijne Koneklukke ‘Oòg’eid Prins Wannes III in de Stoelemat.

 

Om het ijs te breken leest de voorzitter, Bas van Oevelen, een paar gedichten voor van Erik Elich, die ze graag zelf had voorgedragen maar thuis blijft omdat hij positief is. 

 

Na allerlei plichtplegingen opent de Nar het feest met een lied. Hij heeft genoeg van Teamsen en Zoomen en gooit zijn laptop dan ook in de prullenbak met de wens ‘m nooit meer nodig te hebben: Me magge n’uit ons kot, Da voel d’as ’n genot.

De boeren Sven en Jeroen brengen een serieuze boodschap over het leven tijdens de lockdown: Zo was d’r ok gin leve in de brouwerij. Ze beginnen met een waarschuwing: het is niet om te lachen, dus niet met de armen zwaaien en het eenregelig refrein alleen zo staccato mogelijk meezingen.

Burgemeester Petter brengt een ode aan de Peperbus als groots baken van de stad, die een facelift heeft ondergaan: Om op te vreten is jouw lijf, al oogt het dan wat plomp; Wat zie je er weer prachtig uit met je frisse torenromp. Het lied zal nog vaak worden aangeheven, men kan er geen genoeg van krijgen.

Bij het uitreiken van de stééngoeie dweilen betreden de mooiste uitdossingen het podium.

De Gròòtste Boer, rituelen bewaker, heeft een liefdesliedje geschreven voor iedereen, de oude garde en de jonge kreukeltjes: Liefde ga nóóit verlore al lijkt da soms meschien.

 

Volgend jaar rijdt de nieuwe Blauwe Schuit door de straten, symbool voor 5000 jaar geschiedenis. De Narrekes zingen uit volle borst: Me danse n’op de schuit en springen overal bovenuit. 

De dweilploeg wordt aangekondigd als 4 virtuoze, klassiek knappe kerels die vaak de handleiding moeten raadplegen over waar de grens is en waar het randje. Zij vinden het Prinseske een wonder en de knapste van allemaal.

De Boerinnekes zingen daarna voor Wannes III: wij zijn altijd in touw vor jou en gaan altijd deur ‘t vuur vor jou. 

Steketee heeft het over een smeltkroes van Krabbe bij de Intocht. Hij zingt als zondagskind te zijn geboren in de Berregse brouwerij en dat dat kind nog altijd blij is.

 

De Gròòtste Boer noemt het Prinseske de nieuwste ster aan het firmament van de Vastenavend, een stralend zonneke en biedt haar een boske soepgroente aan. Het boske is eigenlijk voor alle vrouwen van het Krabbegat, zo zegt hij.

 

Het einde nadert, de machtsoverdracht.

Eerst spreekt de voorzitter nog over maar een paar dingen die nodig zijn in het leven: licht, lucht en liefde.

 

Daarna spreekt d’n ‘Oòg’eid. Elluf elluf was de eerste keer dat hij zich kon presenteren, het leggen van de kans om de Geit was een heel speciaal moment net als de eerste keer in de Pèèrse. In een bijzonder en prachtig gerijke van BC De Waterstraot, waaraan de bouwers de laatste weken 24/7 hebben gewerkt, werd hij bij de Intocht overweldigd door een ontieglijk bomvolle Mart met een Peperbus die eindelijk weer zijn kiel aanhad. Het was een magisch moment, de allermooiste dag van zijn leven. 

 

De burgemeester heeft zijn ambtsketting weer om en zijn steek op en krijgt de sleutel van de stad terug. Het Bergse volkslied, Merck toch hoe Sterck, klinkt. Nog een paar uurkes dweilen en dan met z’n allen naar het Valle van de Kraai.

 

Het was een waanzinnige Vastenavend in een waanzinnige wereld, aldus de voorzitter.

Tekst Tineke van Loon

Foto's Dick Vermaas