Er zijn momenten, ogenblikken dat je even stilstaat aan wat er voorbij kwam, wat er gebeurd is of niet plaatsgevonden heeft, kortom dat je in gedachten bent.

 

Ik sluit de deur achter me, ik struikel haast. Het is echt een puinhoop maar dat is het al jaren. De kerstborrel was weer heel gezellig, steeds minder elk jaar weer, maar voor mij nog steeds geweldig. Samen met m'n vrienden van een pilsje genieten en een hoop onzin. Het gaat eigenlijk nergens om behalve dat we samen een paar uren genieten van elkaars gezelschap. Al weer ruim twintig jaar is dit een traditie verdeeld over twee café locaties, maar nog steeds een avond waar ik naar uit kijk. Sommige van de gasten zie ik wel elk weekend, anderen komen zo maar een of twee keer per jaar aanwaaien, maar altijd is het weer:"Hoi, hoe is het, pilsje?" Je praat even bij, lacht om de meest onzinnige dingen, maar altijd weer gaat het er voor mij om dat ik mensen zie, herken, en onder het genot van meer dan 't goede drankje weer wat wetenswaardigheden uitwissel. Ik was er vroeg dit jaar. Je verwacht dat het druk wordt, dus ben ik er vroeg om een goed plekje te bemachtigen. En dat lukt me wonderwel, in een hoekje tussen bar en muur. Ik kan gewoonweg niet omvallen, hoeveel de alcohol of de vermoeidheid me ook om de oren slaat, ik blijf gewoonweg hangen in de rook van gezelligheid. Het heeft ook een nadeel want ik kan niet ontsnappen aan die mensen die ik liever vermijd maar die me weer van die nietszeggende verhalen komen vertellen. Ik ruik de wijn, die schijnbaar bijzonder goed valt, en ik zie haar woorden die dansen in een alcoholrijk lied dat nergens op slaat. Zo ontgaat haar boodschap mij totaal, ik vind het niet eens erg. Ik kijk rond en zie verbonden, mensen die elkaar echt wat te vertellen hebben. Anderen vol hypocritische bagger, verhalen om mensen te binden in de eigen onzin die maar één doel heeft: het winnen van zieltjes in een strijd om anderen aan de overkant te plaatsen. Ik moet er om lachen. Ik sta in mijn hoekje en kijk eens rond. Anderen kijken ook rond en lachen om mijn hoekje. Hoe groot de wereld in een notendop kan zijn. De TV zapt omdat mijn vinger eindeloos de afstandbediening beroert. De wereld draait vrolijk mee omdat eigenlijk niets mijn aandacht kan vangen. Is het omdat de betovering van het gerstenat mijn geest vertroebelt, of is het omdat ik besef hoe gering de betekenis kan zijn van een feest waar hele gemeenschappen om moorden? Zo spoedt de avond zich voort tot de bel niet meer luidt, de bazin niet meer tapt en de kerk niemand meer binnen laat. En zo struikelde ik over mijn eigen drempel.

 

Het was gisteren, ik had net mijn auto in de parkeergarage geparkeerd en daar was hij: Ikke ziek. Al eeuwen in Nederland tot een ongeluk hem velde. Aansprekend persoon in de moskee waar iedereen hem kende. Ik weet nog steeds zijn naam niet behalve de kreet 'ikke ziek' want dat was hetgeen hij mijn vader vertelde. Mijn vader die ook ziek was hoewel niemand dit zag. Wat wil je ook als je tijdens je werk van 6 meter naar beneden dondert en met je rug op een één steens muurtje valt? Zijn sportieve inborst en actieve wijze van leven weigerde toe te geven aan een leven in een rolstoel, maar invalide was hij voor het leven. Onze buurman was de Nederlandse taal niet machtig en toen kwam hij bij mijn vader. Pa hielp hem met zijn papieren. Wanneer hij wat nodig had zag ik hem op het balkon staan, wachtend tot mijn vader in de tuin kwam zodat hij zijn aandacht kon vangen.

Het regende, maar ikke ziek's gezicht straalde toen hij mij zag. Hoe een band van wel 40 jaar zoveel emotie behoudt terwijl je elkaar zolang niet meer gezien hebt. Nog altijd vindt hij dat ik te klein ben voor zo'n groot huis. Nog altijd zegt hij dat ik een vrouw moet hebben, kinderen moet krijgen om mijn huis te vullen met vreugde en geluk. Dit is de man die mij m'n eerste Koran aanreikte omdat hij vond dat ik meer van zijn cultuur en religie moest begrijpen. Hier staat ook de man die me als geen ander de begrippen liefde en naastenliefde leerde als buitenstaander die mij belangeloos in zijn eigen wereld uitnodigde. Het was een geweldig weerzien dat veel te kort duurde. Even snelde ik in mijn huis om mijn boek en mijn bundel te pakken en aan hem te geven. Zijn spreektaal is al slecht, dus ik ben benieuwd of hij überhaupt iets kan lezen. Maar mijn trots was te groot om hem niet de vruchten van mijn pen te geven. Dan zag ik zijn rug terwijl hij, mijn boeken in zijn hand, naar zijn afspraak hobbelde. Gaf ik hem te weinig tijd? Had ik moeten wachten om hem terug naar huis te brengen? Deze man is alles waar we tegenwoordig op schelden: Islam, buitenlander, allochtoon, maar desalniettemin één van de meest lieve integere mensen die ik ooit heb leren kennen. De traan in mijn ogen bij ons afscheid zegt alles, evenals de drie kussen die ik van hem ontving. Geen Nederlandse man moet dat ooit proberen te doen. Ik ga trachten zijn adres te vinden want ik wil absoluut een keer op visite, de man die mij eeuwen geleden mijn eerste kopje Turkse thee gaf.

 

Mijn gedachten woelen, malen, slaan op hol. De kerstwens van vanavond had het over een sneeuwgedicht. Ik zie het touw dat zijn vader trekt tot de voorstelling van de woorden vervagen in de kringen van mijn alcohol consumptie. Ik krijg 'n kneep in mijn wang van hem, kussen van haar die zijn gade is. Ik voel me gelukkig met vrienden om me heen, sommigen die me begrijpen, anderen die me aanvaarden, en dan een paar die me omarmen om wie ik ben. Ik ben gelukkig. Ik denk terug aan vele jaren geleden. In mijn overmoed had ik enkele verzamelingen van woorden, hoogdravend betiteld tot gedicht, toegezonden aan een Nederlands erkende schrijver. De Draak was het imposante theater waar ik mijn werken mocht verdedigen in zijn aanwezigheid. Klein was ik toen zo'n beetje elk woord in vieren gehakt was omdat ik slechts zelden kon vertellen wat ik nu eigenlijk bedoelde en waarom ik juist deze woorden gebruikt had. Later, veel later, hadden we weer contact. Nogmaals kon ik het niet laten om enkele van mijn pennenvruchten aan hem te voor te leggen. Waar mijn gedichten mijn trots waren was het mijn proza dat hem trof. En zo geschiedde dat een band ontstond tussen mentor en leerling, iets dat uitmondde in een echte vriendschap. Wijn en port begeleidde de eerste gesprekken over woorden, zinnen en de betekenis van inhoud. Het leven spoedde voorbij in gesprekken. Brabantse inborst, met Bergse geboortegrond, in harmonie gebracht door een Oosterse bloem, wisten al snel mijn aandacht, mijn gedrevenheid en vooral mijn vriendschap te winnen. Nog altijd tracht ik woorden te knechten in de kortste zinnen die samen tot een tekst verworden. Ondanks dat ik geleerd heb om na te denken, te scherpen, ontleden, te schrappen en te schaven aan elke gedachte die ik had, kom ik steeds meer tot het inzicht dat ik niet moet knechten wie ik ben. Hoezeer mijn schrijfsels verre van perfect zijn, moet ik buigen voor het moment. Slechts twijfel aan mezelf bepaalt of ik mijn woorden herzie, niet de gouden regel die anderen mij opleggen. In die zin stroomt mijn ziel in mijn keyboard dat vastlegt wat ik voel en vaak zelf niet begrijp. Als ik überhaupt een Hagenaars advies omarm is het wel te accepteren wie ik ben en aldus vloeien woorden in de files die ik deel via facebook en opberg op mijn harddrive. Daarnaast zoek ik die momenten die ik nodig heb om mijn fantasieën de vrije loop te laten om te verworden tot een tweede boek dat al in mijn hoofd leeft. En dan nog is er nog zoveel dat rondspookt dat ik nauwelijks toe kan geven aan Klaas omdat ik nog zoveel te doen heb. "Wij schrijvers werken in de nachtelijke uren, Sonn." Hoor ik jou zeggen. Wat een compliment dat jij me schrijver noemt want zelf schaar ik me slechts onder die horde mensen die soms enkele woorden weten te vangen die nog bij elkaar passen ook.

 

Zoals het uitdijende universum spoeden ook de dagen in een steeds toenemende vaart van mij heen. Weken vliegen voorbij zonder dat ik mezelf de kans gegeven heb om stil te staan bij die momenten die er toe doen, momenten die ik steeds vaker pas achteraf herken. Mijn rem heet weekend, mijn gaspedaal werk en de onderhoudsbeurt heet vakantie te zijn. Het zijn de dagen dat ik een poging waag om tot mezelf te komen en de rust toe te laten in mijn bestaan. Het is een periode om eens na te denken over datgene mij overkomen is, de avonturen die aan mij ontvlucht zijn en de gebeurtenissen die me overvallen hebben als een hese stooklocomotief in een donkere mistige nacht. Even verzink ik in gedachten, verzin dat ik de betekenis van mijn leven eindelijk ga ontdekken en de echte ik ten lange leste gaat opstaan. Maar de buitenwereld trekt te hard, de prikkels te verleidelijk en de banden te sterk. Zo ontsnap ik aan mijn moment van bezinning en verdrink me wederom in de wedren van geboorte tot sterfbed.